Dao De Jing


1 2 3 4 5 6 7 8 9   10 11 12 13 14 15 16 17 18   19 20 21 22 23 24 25 26 27
28 29 30 31 32 33 34 35 36   37 38 39 40 41 42 43 44 45   46 47 48 49 50 51 52 53 54
55 56 57 58 59 60 61 62 63   64 65 66 67 68 69 70 71 72   73 74 75 76 77 78 79 80 81

Daodejing II. 55.

Sectie De – Vers LV






















































使

























Hoe weet ik dat het in de wereld zo vergaat?
Aldus:
Wie veel deugd bezit, is gelijk een kind.
Giftige insecten zullen hem niet bijten;
wilde beesten zullen hem niet grijpen;
roofvogels zullen hem niet aanvallen.
Zijn botten zijn zwak, zijn spieren zijn zacht,
maar zijn greep is vast.
Van het samengaan van man en vrouw weet hij nog niets,
en toch staat zijn lid en duidt op het beginsel
in al zijn tegenwoordigheid.
Hij kan een dag lang wenen zonder schor te worden;
zijn evenwicht is volmaakt.
En het evenwicht te kennen, is met het eeuwige overeen te komen;
met het eeuwige overeen te komen, is verlichting.
Maar de volgroeiing te dwingen, voorspelt niets goeds,
want ongeremde gedachten leiden tot geweld,
en wanneer de dingen hun hoogtepunt bereiken,
treedt hun verval in.
Dit is tegen Dao;
wat tegen Dao is, sterft uit.