Dao De Jing


1 2 3 4 5 6 7 8 9   10 11 12 13 14 15 16 17 18   19 20 21 22 23 24 25 26 27
28 29 30 31 32 33 34 35 36   37 38 39 40 41 42 43 44 45   46 47 48 49 50 51 52 53 54
55 56 57 58 59 60 61 62 63   64 65 66 67 68 69 70 71 72   73 74 75 76 77 78 79 80 81

Daodejing II. 41.

Sectie De – Vers XLI












退



















































































Wanneer de verheven mens van Dao weet,
zal hij het aandachtig vervullen;
wanneer de middelmatige mens van Dao weet,
zal hij het maar half geloven.
Wanneer de laagste soort mens van Dao weet,
zal hij het luid uitlachen;
zou hij het niet uitlachen, dan zou het niet Dao zijn.
Daarom wordt dit alles gezegd:
het Dao is licht en lijkt donker;
het Dao gaat vooruit en lijkt terug te vallen;
het Dao is regelmatig en lijkt oneffen.
Grote deugd lijkt leeg;
grote zuiverheid lijkt onrein.
Vergaande deugd lijkt ontoereikend;
rotsvaste deugd lijkt wankel;
het meest wezenlijke lijkt veranderlijk.
Het grootste vierkant heeft geen hoeken;
het grootste bouwwerk is nooit af;
de grootste muziek heeft de zachtste klanken;
de grootste gestalte heeft geen vorm.
Dao is voor het oog verborgen en heeft geen naam;
het is enkel Dao echter, dat aan alle behoeften voldoet
en alle dingen verwezenlijkt.